Biografie van Nicolaus Poppelius
door Marc Vermeeren
1. Inleiding
De devotie tot de martelaren van Gorcum dateert van 9 juli 1572, de dag van hun sterven. Eigenlijk al van vroeger zelfs, want reeds tijdens de bijna twee weken durende gevangenschap stonden ze al volop in de belangstelling. Nauwelijks is het offer gebracht of de getuigen (o.a. Rutger Estius en Pontus Heuterus) proberen vast te leggen wat zich voor hun ogen heeft afgespeeld. Deze vroege belangstelling voor de Martelaren van Gorcum heeft grote invloed gehad op de latere algemene verering in België en Nederland, en ze is van beslissende betekenis geweest voor de zaligverklaring van 4 november 1675. De negentiende eeuw bracht zelfs een duidelijke opleving van de devotie. Dit kwam niet alleen door de heiligverklaring in 1867 maar ook omdat het historisch onderzoek nieuwe gegevens aan het licht had gebracht. Deze studie brengt enkele belangrijke nieuwe feiten aan, vooral over de naam en de geboorteplaats van de hier bestudeerde figuur. Daartegenover staat dat over het lijden, de gevangenschap en de marteldood van de Heilige Nicolaus Poppelius minder werd geschreven dan oorspronkelijk was gepland. Het verhaal over de martelarij vormt op zichzelf immers reeds een lijvig boek en wie daarover meer wil vernemen, verwijzen we graag naar de bibliografie aan het einde van deze studie, waar de belangstellende lezer een uitgebreid overzicht vindt van de belangrijkste literatuur over de Martelaren van Gorcum.
2.Levensbeschrijving
Nicolaas Janszoon Willems van Poppel werd geboren te Poppel rond 1532. Jarenlang hebben Weelde en Poppel geredetwist om de eer de Heilige Nicolaus Poppelius als inboorling van hun eigen dorp te mogen begroeten. Zijn bijnaam Poppelius wijst er alleszins op dat hij werd gedoopt in de Poppelse St.-Valentinuskerk. Misschien zorgde de pastoor van Weelde of Poppel voor zijn eerste opleiding. Wie weet bestond er een school te Weelde, gesticht door Joannes Huybrechts Loemelanus. Deze stichtte immers ook een studiebeurs voor toekomstige priesters aan de Leuvense universiteit. Mogelijk bezocht Nicolaus de kapittelschool in Hilvarenbeek. De leerling die later in onze kerken zou prijken met de palmtak van de martelaar liet zich inschrijven aan de universiteit van Leuven op 28 augustus 1553. Hij liet zich inschrijven als “Nicolaus Joannis Weldensis”. Hij studeerde wijsbegeerte in de pedagogie “Het Vercken” en verbleef er onder de mindergegoeden in het huis van Standonck. Dat Nicolaas arm was getuigt ook Estius. Hij zegt, dat Nicolaas wel meer aan de armen had willen geven zoals Leonardus Vechel, maar dat hij geen vermogen had, want het kleine erfdeel dat hij na de dood van zijn moeder ontving had hij als een goede zoon aan zijn vader afgestaan, die maar weinig bezat. Nicolaas heeft zijn moeder nooit vergeten. Immers, hij herdacht haar steeds in zijn gebeden en hij vroeg ook vanaf de kansel gebeden voor haar zielerust.
Het reglement van het Standonckcollege was zeer streng. De studenten droegen er een mantel met een grijs kapje. De kost was er karig, vlees was er een ongekende weelde. Gedurende zijn studie genoot Nicolaas van een beneficie in de St.-Gudulekerk te Brussel. In het archief van deze kerk berust een handschrift, geschreven door Willem van de Sande uit Brussel getiteld: ” Basilica Brwcellensis”. In dit handschrift komt Nicolaas als volgt voor:” S.Nicolaus Poppelius, Weldanus, qui alternis hebdomadis, ac pari jure cum Vechelio parochum egit, et in S. Gudilae sacellanus.”
In een rekenboek van het Standonckcollege te Leuven vonden we nog een vermelding in verband met Nicolaus. In een lijst van inwonenden opgesteld door president Vincentius Clerici lezen we: ” Familia Standonica distincta secundum mensas anno 1555, 19 octobris sub Vincentio Clerico Zuylreno Metaphysici pauperes Nicolaus
Weldensis”.
Op 26 maart 1556 behaalde Nicolaus de licentie in de wijsbegeerte en in dat register staat hij opgetekend als: “Nicolaus Joannis de Welde.” Geen enkel auteur vermeldt wanneer Nicolaus priester werd gewijd. Sommigen geven 1557 als wijdingsjaar, anderen 1558. Een juiste datum werd echter nooit genoemd. Na lang speuren hebben wij in het archief van het Aartsbisdom Mechelen de wijdingsakte tot diaken van Nicolaus kunnen vinden. Ze luidt als volgt: ” Feria sexta quatuor temporum post festum penthecostes qua fust undecima mensis Junii anno XVLVII fuerunt tonsurati juvenes infrascripti in ordinibus generalibus in oppido Alosten per Veneren patrem D.Martinum Epum Chalcidonen sede vacan celebratus Nicolaus Johannis Guillielmi de Popel, suppositus et alumnus domus Standoncorum Lovanien iste Nicolaas fait ordinatus diaconus.”
De vertaling luidt: ” Op vrijdag van quatertemper na het feest van Pinksteren, dit was de 11 e juni 1557, werden volgende jongeren toegelaten tot de wijdingen in de stad Aalst door de eerbiedwaardige vader in Christus, Heer Martinus, bisschop van Chalcedon, sede vacante
Nicolaus Janszoon Willems van Popel, suppoost en alumnus van het Standonckhuis te Leuven, deze Nicolaus werd diaken gewijd.”
Deze akte is van onschatbare waarde, ze leert ons dat Nicolaus Poppelius geboren werd als Nicolaus, zoon van Jan Willems. Meteen verdwijnt het meer dan 400 jaar oude verhaal dat beweert dat de familienaam van Nicolaas “Janssen” zou zijn. Hierop komen we verder nog uitgebreid terug.
Na zijn priesterwijding verbleef Nicolaus nog twee jaar in het huis van Standonck. Immers beursstudenten moesten als tegenprestatie zich nog twee jaar inzetten tot heil van het instituut. In deze pedagogie waren twee bestuursambten: regent van het huis en magister pauperum of meester van de beursstudenten.
Deze betrekkingen moesten volgens art.45 van het testament van Pastoor Loemelanus toegewezen worden aan afgestudeerde studenten van de beurzenstichtingen en wel uit de plaatsen Lommel, Geel of Weelde. Toen Nicolaus op 11 juni 1559 (juist twee jaar na zijn diakenwijding) het huis van Standonck verliet, stond hij daar opgetekend als “Magister Nicolaus Weldensis”. Was hij magister van het huis van Standonck, of behaalde hij de titel van magister in de wijsbegeerte? Een antwoord hebben we hier niet voor.
We haalden volgend fragment uit een lijst van inwonenden van het Standonckcollege, opgesteld door president Matheus Boden: ” Magister Nicolaus Weldensis promotus est in artibus anno 1556, in qua quidem promotione locum et ordinem obtinuit nonum post lineam. Homo erat magni studii et laboris, qui promotus est titulo nostro domus Standonice in diocesi Cameracensi anno 1557, sed primum sacrum in patria celebravit. Anno autem Domini 1559 undecimo junii migravit a nobis et concessit in Hollandium, ubi accepto vicepastoratu servivit in ecclesia Gorcomiensi sub MLeonardo Buscoducensi, quondam bursario collegii pontificii. Habuit ante dictus MNicolaus locum Loemelensem usque ad principium anni 1559, qui tunc successit in loco Rodolphus Westerhovianus. Rle vero locum communem tanti spe occupavit, donec eidem de praedicta cura provideretur.” Samengevat betekent dit dat Nicolaus , die bekend stond als een harde werker en een geleerd man afstudeerde in 1556 en in 1559 onderpastoor werd te Gorcum op verzoek van Leonardus Vechel.
We hebben nu gezien dat Nicolaus te Leuven viermaal staat opgetekend als zijnde van Weelde. Hoe is dat te verklaren? Nicolaus genoot te Leuven een studiebeurs uit de stichting van Joannes Hubertus Loemelanus, pastoor van Weelde van 1503 tot 1532. Loemelanus stichtte daar in 1529 tien studiebeurzen voor familieleden en studenten uit Lommel, Geel en Weelde. In zijn testament maakt Pastoor Loemelanus geen onderscheid tussen Weelde en Poppel, die onder één schepenbank ressorteerden en dat kan men zelf lezen in artikel 29 van zijn testament. Over alle verordeningen, vervat in het testament van pastoor Huybrecht, en vooral over de toekenning van de studiebeurzen moesten de Heilige-Geestmeesters van Weelde waken, ongeacht die studenten te Poppel of te Weelde geboren waren. Het staat vast dat Nicolaus te Leuven een bescheid heeft voorgelegd dat verstrekt werd door de Heilige-Geestmeesters van Weelde en daarom staat hij te Leuven opgetekend als afkomstig van Weelde.
Leonardus Vechel, pastoor te Gorcum, vroeg en verkreeg Nicolaus in 1559 als medehelper in het parochiewerk. Deze laatste was tegen het vele werk in de voortdurend groeiende parochie wel opgewassen, want hoewel hij er bleek uitzag, was hij toch sterk zodat hem nooit iets teveel of te zwaar was. Men gaf hem daarom de naam : “Slaefken”, zoals behalve Estius ook getuigen in het proces van de zaligverklaring schrijven. Nicolaas werd te Gorcum gewoonlijk aangesproken met “Nicolaas Poppel” of “IliroCkes” of gewoon kortweg “Poppel”, ook wel “Slaeiken”. Digna Gijsbertsdr., 77 jaar oud, al 46 jaar te Utrecht, maar daarvoor te Gorcum wonende, verklaarde onder eed in 1619 te Utrecht dat Nicolaas Poppel haar biechtvader was geweest en door het volk Slaefken werd genoemd. Eveneens verklaarde de 81-jarige Maria Nicolaasdr. van Gorcum, dat zij Nicolaas Poppel heel goed gekend had en dat hij het Slaefken heette, omdat hij zeer veel in de kerk werkte en het volk diende, zowel binnen als buiten de kerk. Op 4 december 1619 verklaarde Hyldegundis van Est, ongeveer 70 jaar oud, dat zij van haar vader vernomen had, dat hij in dezelfde nacht, waarin de Martelaren gedood waren, in een droom zijn biechtvader Heer Nicolaas van Poppel gezien had, de onderpastoor bijgenaamd het Slaefken, ” schoon van aanzien, terwijl de Heilige hem de zegen gaf zoals hij placht te doen tijdens zijn leven.”
Heer Nicolaas nam het volstrekt niet kwalijk dat men hem die bijnaam gaf, maar antwoordde: ” Hij slaaft wel, die voor God slaaft.” Een mooi gezegde, meer om de betekenis dan om de door Estius aangegeven eigenaardigheid dat hier zeven monosyllaben op elkaar volgen. Het geringste werk nam hij op zich. Hij bood zich zelfs ongevraagd daartoe aan, zoals tot het geven van catechismus op de zon- en feestdagen in de kapel van de H.Geest, en dit volgens Estius zonder vergoeding, niettegenstaande het veel arbeid vroeg, omdat hij dan gewoonlijk nog een vrome toespraak hield. Na enige tijd als onderpastoor dienst te hebben gedaan, werd Nicolaas bevorderd tot pastoor, omdat hij met Leonard Vechel overeenkwam dat zij om beurten het pastoorschap zouden waarnemen. Zij spraken af dat de een de ene week en de ander de volgende week pastoor zou zijn en met gelijke rechten. Leonard zou evenwel als de oudste en voornaamste het grootste gezag hebben bij moeilijke problemen.
Omdat Nicolaas een ernstig man was zal het de lezer niet verwonderen dat hij er over dacht om een nog volmaakter leven te gaan leiden en in te treden in de nog jonge sociëteit van Jezus, waarover hij veel goeds had vernomen. Hij sprak er over met Leonard Vechel en met zijn vriend Antonius de Jonghe, kanunnik te Gorcum, een deugdzaam en verdienstelijk man. Zij raadden hem aan zijn voornemen niet uit te voeren omdat ze oordeelden dat Nicolaas nuttiger werk zou kunnen verrichten als pastoor te Gorcum. Ze vreesden bovendien dat een eventuele opvolger van Nicolaas niet zou opgewassen zijn voor zijn taak. Nicolaas luisterde naar zijn twee vrienden en hij liet zijn plannen voor wat ze waren.
Zelf was hij in het geven van raad eenvoudig en eerlijk. Hij praatte niemand naar de mond, vleide niemand, zodat sommigen meenden dat hij eerder in het tegenovergestelde verviel. Toen in de Nederlanden de troebelen zich aan het uitbreiden waren kwam de vader van Nicolaas naar Gorcum om hem ertoe te bewegen mee naar Poppel te gaan, waar het veiliger zou zijn. Het aandringen van de oude man was tevergeefs, want Nicolaas oordeelde dat zijn plaats in Gorcum was. Nicolaas had bijzondere godsvrucht voor het H.Sacrament. Steeds was hij er bezorgd over dat het in die dagen van gevaar niet onteerd zou worden, zoals dat tijdens de beeldenstorm in 1566 en later in 1572 het geval was geweest. In die tijd bracht hij bijna iedere dag ’s avonds laat in het geheim het H.Sacrament uit de kerk naar het huis vanHessel Estius, de vader van de geschiedschrijver Willem Estius. In de dagen dat de ketterij in opkomst was lette men scherp op wie er bij de processie het H.Sacrament geen eerbied betuigde. Estius schrijft dat Nicolaas steeds iemand berispte, die hij toevallig rondkijkend geen aanbidding zag verrichten. Hij beval die persoon dan aan zijn God de passende eerbied te bewijzen. “Ik geloof’, zegt Estius, “dat God hem voor deze bijzondere zorg en devotie om het H.Sacrament te bewaren en tegen oneerbiedigheid te beschermen had uitverkoren om voor de anderen God te verheerlijken door openbare belijdenis van het geloof in dit H.Sacrament. Wij hebben dit uit de mond van zijn ambtgenoot Leonardus en anderen vernomen en met overtuiging van de waarheid in onze geschiedenis ingelast.”
Zijn laatste preek hield Nicolaas op het feest van St.-Jan de Doper op 24 juni 1572. Nicolaas adviseerde de gelovigen het katholicisme trouw te blijven. Hij toonde aan, dat hun dit niet moeilijk zou vallen, indien zij maar wilden en moedig waren. Toen de geuzen in aantocht waren trokken Leonard Vechel en Nicolaas Poppel zich terug in de burcht, genoemd ” De BlagdWe Torren”. Hier voegden zich enige aanzienlijke burgers bij hen, die meer dan anderen van de Geuzen te vrezen hadden. Donderdag 26 juni, de dag dat hij zich naar de Blauwe Toren begaf, had Nicolaas Poppel voor het laatst de H.Mis gelezen in de parochiekerk. De Blauwe Toren werd belegerd en kort voor de capitulatie van de burcht biechtten de belegerden. Pastoor Poppel, die het Allerheiligste uit het huis van Hessel Estius in de burcht had gebracht, reikte daarna de H.Communie uit. Leonard Vechel en Claes Poppel werden gevangengenomen. Ondertussen hadden de Geuzen vernomen dat er een grote som geld ergens zou verborgen zijn. Ze lieten niets onbeproefd om dat geld te vinden, daarom werden de gevangenen mishandeld, voornamelijk pastoor Poppel. Eerst eisten ze van hem de schatten van de kerk aan te wijzen. Nicolaas bleef ongevoelig voor de bedreigingen maar daarop brachten de geuzen een pistool aan zijn mond alsof ze hem wilden doodschieten. Nicolaas weigerde echter de schat aan te wijzen. Dan beproefden de geuzen een ander middel. Ze namen het koord van één der Minderbroeders, sloegen het om de hals van Nicolaus Poppelius en het ander deel over de kerkdeur en trokken hem op die manier met geweld omhoog. Dit herhaalden ze verschillende keren. Tevergeefs, Nicolaas bleef zwijgen. Na deze kwellingen maakten de Geuzen Nicolaas los en lieten hem bijna levenloos achter. Langzaam kwam hij weer bij, maar de striemen van het koord bleven nog tot aan zijn dood in de hals te zien. Aldus het verhaal van Willem Estius, die er later in zijn boek op terugkomt, en met zekere verontwaardiging melding maakt van de publicatie van twee boekjes die de geloofsbelijdenis van Nicolaus Poppelius een ander (Nicolaas Pieck) in de mond leggen. Estius noemt geen auteurs maar het is duidelijk dat hier Leydanus en Bourchier worden bedoeld.
Het verhaal van Estius wordt aangevuld door één der getuigen in het proces van de zaligverklaring. Maria Claesdr. verklaarde onder eed dat zij van chirurgijn Meester Theodorus die met de zuster van Nicolaas Pieck was gehuwd en verschillende malen in de burcht te Gorcum was geweest om de gewonden te behandelen, vernomen had dat de soldaten in de mond van Heer Nicolaas Poppel buskruit hadden gestrooid tot aan de keel en het hadden aangestoken. De chirurgijn had haar verteld dat Nicolaas niet meer zou kunnen spreken, al zou men hem de vrijheid schenken. Dagelijks bezocht hij de martelaren van Gorcum en bracht brood mee, een maatje wijn, geneesmiddelen en specerijen om de bedorven lucht te zuiveren. Zijn zorg gold vooral Nicolaas Pieck en Nicolaas Poppel. Intussen was Leonard Vechel vrijgelaten. Men vertelde hem dat zijn vriend Nicolaas Poppel vrijgekocht kon worden, als men aanstonds betaalde. Leonard zorgde dadelijk voor de losprijs, maar een kwakzalver ging met het geld lopen en Vechel werd opnieuw gearresteerd.
Donderdag 3 juli werden Vechel en Poppel, dank zij de voorspraak van enige vrienden naar de zolder van de Blauwe Toren overgebracht, waar de krijgsgevangenen zich reeds bevonden en het voedsel beter was dan in de kerker. De burgers Hessel Estius en Jordaen Vos werden op 5 juli vrijgelaten. Op zondag 6 juli werden de geestelijken op een mosselschuit naar Dordrecht gebracht, waar zij om 9 uur in de morgen aankwamen. De weinige kleren die de slachtoffers nog bezaten werden hun hier bijna volledig ontnomen. Op maandag 7 juli werden de slachtoffers naar Den Briel gevoerd. Hier volgden nieuwe mishandelingen. Aangaande Nicolaas Poppel getuigde op 3 december 1619 te Gorcum de priester Laurentius van Arsbergen, 63 jaar oud en ten tijde van de marteling organist in de parochiekerk te Gorcum, dat in Den Briel de martelaren hevig geslagen werden en dat Nicolaas Poppel toen tot de soldaten gezegd had: ” Sla maar, wij zijn door de vele wonden ongevoelig geworden”. Twee dagen lang werden de geestelijken nog geslagen, beschimpt, vernederd en gehoond. De aangezichten van de geestelijken waren zo bebloed dat ze nauwelijks nog herkenbaar waren In de nacht van woensdag 9 juli 1572 werden de Martelaren in de oude turfschuur van Te-Rugge opgehangen. Diezelfde nacht verschenen zij aan enkele burgers van Gorcum, o.a. aan Mathias Estius, de oom van Willem Estius. De lichamen werden in een nabijgelegen kuil geworpen, en werden pas in 1615 opgegraven. Schedels en beenderen werden toen bovengehaald en een groot deel werd in het geheim verzonden naar de Minderbroeders te Brussel. Later hebben vele kerken relikwieën verworven van de Martelaren van Gorcum. Onmiddellijk na de marteldood ontstond een geweldige devotie. Men schreef gedichten, men bad 19 Onze Vaders, men vierde de 9e juli, men verspreidde hun beeltenissen en men organiseerde bedevaarten naar Den Briel, de plaats van de martelarij.
De Heilige Nicolaus Poppelius werd bijzonder vereerd in Weelde en Poppel. In Poppel prijkte de Martelaar op een schilderij in het kerkkoor (ondertussen verdwenen) en is hij nu nog te zien op een glasraam in de kerk. Te Weelde wordt zijn octaaf plechtig gevierd en men bouwde er in het gehucht de Hegge in 1897 een mooie kapel, ter ere van de Heilige.